hebben werkw. Uitspraak: [ ˈhɛbə(n) ] Afbreekpatroon: heb·ben Vervoegingen: had (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gehad (volt.deelw.) 1) bezitten of beschikken over Voorbeelden: 'een mooi gebit hebben' , 'de Nederlandse nationaliteit hebben' , 'morgen tijd hebben om naar de film te gaan' terug hebben van (wisselgeld kunnen... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/hebben
• [auxl] gebruikt voor de vorming van de voltooide tijden. • [ov] (rechtmatig of wederrechtelijk) bezitten. • [ov] als onderdeel [pn] , omvatten, bevatten. • [ov] lijden aan:. • [ov] in dienst [pn] . • [ov] de ouder zijn van. • [ov] in zijn macht [pn] . • [ov] als taak zich bezighouden Gevonden op https://nl.wiktionary.org/wiki/hebben