de holbewoner zelfst.naamw. (m.) Afbreekpatroon: hol·be·wo·ner Verbuigingen: holbewoners (meerv.) Verbuigingen: holbewonertje (verkleinwoord) 1) een dier dat in holen leeft Voorbeeld: 'Konijnen zijn holbewoners.' 2) een mens die in grotten (of holen) leeft Voorbeeld: 'Holbewoners komen tegenwoordig praktisch niet ...
1) Aarsworm 2) Iemand die in een grot woont 3) Iemand die in een hol woont 4) Kluizenaar 5) Spelonkbewoner 6) Troglodiet 1) Spelonkbewoner 2) Troglodiet 3) Vos 
• [biologie] een dier dat in holen leeft. •een mens die in grotten (of holen) leeft. • [pejoratief] een dom, bruut persoon.