de huissleutel zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ ˈhœysløtəl ] Afbreekpatroon: huis·sleu·tel Verbuigingen: huissleutels (meerv.) sleutel van de voordeur van je huis Voorbeeld: 'Ik ben mijn huissleutels kwijt, ik kan mijn huis niet in.' 1 definitie... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/huissleutel