I identificeren werkw. Uitspraak: [ idɛntifiˈserə(n) ] Afbreekpatroon: iden·ti·fi·ce·ren Vervoegingen: identificeerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geïdentificeerd (volt.deelw.) vaststellen wie iemand is Voorbeeld: 'Het lijk is nog niet geïdentificeerd.' II zich identificeren reflexief werkw. Uitspraak: [ idɛntifiˈserə...
1) Als gelijken beschouwen 2) Beseffen 3) De persoonlijkheid vaststellen van 4) Herkennen 5) Kennen 6) Mededelen 7) Rekenen 8) Vaststellen 9) Vereenzelvigen 10) Waarnemen 11) Weten 12) Zich legitimeren 1) Herkennen 2) Vaststellen 3) Vereenzelvigen 
Let op: Spelling van 1858 tot hetzelve of gelijkvormig maken, vereenzelvigen. Identisch, eenzelvig, eenerlei van gelijke beteekenis. Identiteit, eenzelvigheid, gelijkheid, gelijkvormigheid.
identiteit vaststellen; vereenzelvigen (toon de herkomst via de etymologiebank)
vaststellen wie iemand is vb: ze hebben de dode geïdentificeerd
de identiteit vaststellen
Het herkennen of vaststellen dat iemand of iets een bepaalde persoon of een bepaald ding is.
de identiteit vaststellen; twee dingen als een en hetzelfde beschouwen
Het vaststellen van de identiteit van iemand of iets.
strafprocesrecht: vaststelling van de naam, woon- of verblijfplaats van iemand. Iedere opsporingsambtenaar is bevoegd een ...