importeren werkw. Uitspraak: [ ɪmpɔrˈterə(n) ] Afbreekpatroon: im·por·te·ren Vervoegingen: importeerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geïmporteerd (volt.deelw.) (producten) vanuit het buitenland invoeren in je eigen land Voorbeeld: 'schoenen en kleding uit China importeren' Antoniem: exporteren Synoniem: invoeren Synonieme...
1) Van belang zijn 2) Invoeren 
het land in brengen vb: hij importeert auto's uit Duitsland Synoniem: invoeren Tegenstellingen: uitvoeren exporteren
bedragen.
[Let op: Spelling en uitleg uit 1890] (Handel), buitenlandsche goederen invoeren.
computergegevens invoeren - Jaar van herkomst: 1989 (HCC nieuwsbrief nov. 11, 47 )
Handelswaar een land binnen brengen vanuit het buitenland.
invoeren van handelswaar (toon de herkomst via de etymologiebank)