invoeren werkw. Uitspraak: [ ˈɪnvurə(n) ] Afbreekpatroon: in·voe·ren Vervoegingen: voerde in (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft ingevoerd (volt.deelw.) 1) (goederen uit het buitenland) in je eigen land brengen commercie Voorbeeld: 'apparatuur uit China invoeren' Antoniem: uitvoeren Synoniem: importeren 2)
1) Handelswaar importeren 2) Initiëren 3) Instellen 4) Introduceren 5) In gebruik laten komen 6) Binnenbrengen 7) Stichten 8) Gegevens inbrengen in een computer 9) Importeren 10) Ten tonele brengen 11) Oprichten 
het land in brengen vb: koffie wordt ingevoerd vanuit het buitenland Synoniem: importeren Tegenstellingen: uitvoeren exporteren
•iets nieuws introduceren. •gegevens in een electronisch apparaat stoppen.
(importeren) Het kopen van goederen en diensten in het buitenland.
(Eng: input (to)) Energie of informatie aan een circuit of een eenheid overdragen of afleveren.