inwonen werkw. Uitspraak: [ 'ɪnwonə(n) ] Afbreekpatroon: in·wo·nen Vervoegingen: woonde in (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft ingewoond (volt.deelw.) in het huis van iemand anders wonen Voorbeelden: 'Omdat we geen betaalbaar huis konden vinden, hebben we eerst ingewoond bij mijn ouders.' , 'een internationale school met inwonende l... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/inwonen