kleineren werkw. Uitspraak: [ klɛiˈnerə(n) ] Afbreekpatroon: klei·ne·ren Vervoegingen: kleineerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gekleineerd (volt.deelw.) zorgen dat iemand minder waard lijkt dan hij of zij is Voorbeeld: 'Mijn moeder zit me steeds te kleineren door te zeggen dat ik niet deug.' Synoniem: vernederen Synoniemen:...
1) Als minderwaardig behandelen 2) Voor schut zetten 3) Geringschatten 4) Vernederen 5) Verkleinen 6) Ontgroenen 7) Negeren 8) Declineren 9) Denigreren 10) Minachten 11) Minderwaardig bejegenen 12) Minimaliseren 13) Miskennen 
in waarde verkleinen
in waarde verkleinen (toon de herkomst via de etymologiebank)
doen alsof iemand onbeduidend of onwaardig is vb: door mij zo uit te schelden, heb je me gekleineerd
Kleineren is iemand beledigen, vernederen, als minderwaardig behandelen. [basiswoordenlijst groep 7]