de kluit zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ klœyt ] Verbuigingen: kluiten (meerv.) 1) aarde rond de wortels van een plant of boom Voorbeeld: 'een kerstboom met kluit kopen' op een kluitje (dicht bij elkaar) 'op een kluitje wonen' 2) met een kluitje in het riet sturen ((iemand) niet helpen, maar met een mooi praatje... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/kluit
kleine hoeveelheid van iets wat aan elkaar kleeft vb: er zat een kluit aarde aan zijn schoen Geoffrey is flink uit de kluiten gewassen [groot en stevig] iemand met een kluitje in het riet sturen [hem met een mooi praatje afschepen] de kluit bedonderen [iedereen voor de gek houden, bedriegen] Gevonden op http://www.muiswerk.nl/mowb/?word=kluit
1> neusje van de voorstevenbalk, bij ondermeer de Hengst. 2> Vlaams voor loefbijter. 3> Vlaams voor kolsum; op het zaathout aangebrachte versteviging voor de opname van de mastkoker of bij vaste masten, de onderkant van de mast. Gerelateerde term: dobbelsteen. Gevonden op https://www.debinnenvaart.nl/binnenvaarttaal/index.php?woord=klu#kluit