knarsen werkw. Uitspraak: [ ˈknɑrsə(n) ] Afbreekpatroon: knar·sen Vervoegingen: knarste (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geknarst (volt.deelw.) een hoog en schurend geluid maken Voorbeeld: 'De deur knarst.' (met) je tanden knarsen (voortdurend je tanden en kiezen tegen elkaar wrijven) 'Met je tanden knarsen in je slaap geeft een ... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/knarsen