knippen werkw. Uitspraak: [ ˈknɪpə(n) ] Afbreekpatroon: knip·pen Vervoegingen: knipte (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geknipt (volt.deelw.) met een schaar of tang (iets) van vorm veranderen Voorbeelden: 'je haar kort laten knippen' , 'stof voor een rok knippen' , 'De conducteur knipt de kaartjes.' Synoniemen: afknippen besnoeien...
1) Afknippen 2) Afsnijden 3) Besnoeien 4) Coifferen 5) Couperen 6) Doorsnijden 7) Inkorten 8) Kappen 9) Kieken 10) Knipperen 11) Knipsloten 12) Knipsluitingen 13) Pellen 14) Snoeien 15) Snijden 16) Trimmen 1) Afknippen 2) Besnoeien 3) Coifferen 4) Couperen 5) Fotograferen 6) Handwerken 7) Inkorten 8) Kappen 9) Kieken 10) Knipperen 11) Knipsloten 12) Knipsluitingen 13) Korter maken 14) Kortwieken 15) Met een schaar snijden 16) Schaarbewerking 17) Scheren 18) Snoeien 19) Trimmen 
snijden met een schaar e.d.; een klappend geluid met de vingers maken (toon de herkomst via de etymologiebank)
er met een schaar een snee in maken vb: ik knip een artikel uit de krant
•met een schaar uitsnijden. •een klikkend geluid met de vingers maken. • [informatica] een bewerking waarbij een uitgekozen hoeveelheid informatie van de ene plek verwijderd wordt, meestal om haar op een andere plek te kunnen plakken.
met een schaar snijden
KNIPPEN EN SCHEREN: het traditionele recept bij een werfbeurt, namelijk schoonmaken en tweemaal teren.
(Bargoens, 1914) arresteeren, aanhouden
[Soldatentaal, 1914] slapen.
[Bargoens, boeventaal] aanhouden. [35]
Vinnen van vis verwijderen.