de/het koord zelfst.naamw. Uitspraak: [ kort ] Verbuigingen: koorden (meerv.) stuk draad waaraan je kunt trekken Voorbeelden: 'het koord van een gordijn' , 'aan het koordje trekken om het licht aan te doen' Synoniemen: draad Spreekwoorden en zegswijzen • op het slappe koord dansen (=zijn kunsten vertonen - ook ...
1) Band 2) Bevestigingsmiddel 3) Bindmateriaal 4) Bindmiddel 5) Boogpees 6) Boordsel 7) Draad 8) Eind touw 9) Gesponnen draad 10) Gevlochten draad 11) Gevlochten snoer 12) Gevlochten touw 13) Lijn 14) Misgewaad 15) Pees 16) Reep 17) Sim 18) Snaar 19) Snoer 20) Streng 21) Strop 22) Tali 23) Tali (Indonesisch) 1) Boogpees 2) Boogstreng 3) Boordsel 4) Cordon 5) Draad 6) Kabel 7) Lont 8) Lijn 9) Passement 10) Snoer 11) Streng 12) Strop 13) Tali 14) Touw 15) Veter 
gevlochten snoer (toon de herkomst via de etymologiebank)
gevlochten draden vb: dit is het koord waarmee je het gordijn open trekt Synoniem: snoer
•touw
touw
touw
1> op touw gelijkend materiaal waarbij de vezels echter niet geslagen, maar rond gevlochten zijn. Onder watersporters ook schotentouw genoemd. Koord wordt door de beroepsvaart alleen voor dunne lijnen gebruikt. 2> tot in de 19de eeuw synoniem van touw.
Uit `De lagere vaktalen: Taal van post-, telegraaf- en telefoonpersoneel` 1914 koord met vier draden.