kroelen werkw. Uitspraak: [ 'krulə(n) ] Afbreekpatroon: kroe·len Vervoegingen: kroelde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gekroeld (volt.deelw.) teder en lief aanraken en strelen Voorbeelden: 'lekker een beetje kroelen met mama' , 'De oude kat wil het liefste de hele dag kroelen.' Gevonden op https://woorden.org/woord/kroelen
zijn genegenheid fysiek uiten door aanhalen, tegen elkaar zitten of liggen, strelen en knuffelen Zowel gezegd van personen, bv. kleine kinderen, als van dieren, zoals honden en katten. liefkozend en vaak met een zacht krabbelende beweging van de vingers strijken over of door wat in het object of in de voorzetselbepaling wordt genoemd; zacht krauwen... Gevonden op https://anw.ivdnt.org/article/kroelen