de kruier zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ 'krœyjər ] Afbreekpatroon: krui·er Verbuigingen: kruiers (meerv.) iemand die als beroep je bagage draagt Voorbeeld: 'Het wemelt er van de riksjachauffeurs, kruiers en bedelaars.' Synoniemen: achterpaard bagagedrager drager sjouwer wagenmaker 3 definities...
1) Achterpaard 2) Bagagedrager 3) Bagagedrager op vliegveld 4) Bagagist 5) Beroep 6) Boodschapper 7) Drager 8) Gehuurde sjouwer 9) Kielman 10) Kofferdrager 11) Pakjesdrager 12) Sjouwer 13) Sjouwer met koffers 14) Sjouwer op stations 15) Vervoerder van bagage op stations 16) Wagenmaker 17) Witkiel 1) Achterpaard 2) Bagagedrager 3) Drager 4) Kofferdrager 5) Pakjesdrager 6) Sjouwer 7) Wagenmaker 8) Witkiel 
•iemand die bagage vervoert op o.a. stations en vliegvelden.
iemand die met de kruiwagen grond vervoert bij de aanleg van dijken
Uit `De lagere vaktalen: De steenbakkerstaal` 1914 lange stok, met kruiswaarts aangenagelde plank, dienende om de droogplaats te effenen.
Personen die beroepshalve in een hotel of terminal bagage vervoeren voor clientèle