licentiaat zelfst.naamw. Afbreekpatroon: li·cen·ti·aat Verbuigingen: licentiaten (meerv.) Verbuigingen: licentiaatje (verkleinwoord) 1) 《em》de licentiaat (m)《/em》: academicus die de bevoegdheid heeft om tot doctor te promoveren 2) 《em》het licentiaat《/em》: waardigheid, graad van licentiaat 3) Gevonden op https://www.woorden.org/woord/licentiaat
iemand die de bevoegdheid heeft verworven om doctor te worden en zijn wetenschap (theologie of rechtsgeleerdheid) uit te oefenen en te onderwijzen; vaak afgekort tot J.U.L. Gevonden op http://www.loegiesen.nl/artikelen/glossarium.htm
[Let op: Spelling en uitleg uit 1890] oudtijds academische titel van hem, die door afgelegde examens het recht verkregen heeft om voorlezingen te houden, graad tussen dien van baccalaureus en dien van magister of doctor. Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/beer004woor01_01/beer004woor01_01_0016.php