lispelen werkw. Afbreekpatroon: lis·pe·len Verbuigingen: lispelde Vervoegingen: gelispeld (volt.deelw.) zacht en door verkeerd uitgesproken sisklanken moeilijk verstaanbaar spreken Voorbeeld: '"Nee hoor, dat mag ik niet van m'n moeder" lispelde ze.' . Synoniemen: fluisteren ruisen sissen 4 definities...
1) Fluisteren 2) Onduidelijk spreken 3) Ruisen 4) Sissen 5) Slissen 6) Smiespelen 7) Spraakgebrek 8) Zwatelen 1) Fluisteren 2) Prevelen 3) Ruisen 4) Slissen 5) Smoezen 6) Zwatelen 
de s-z met een zacht gesis uitspreken (toon de herkomst via de etymologiebank)
1) bij wijze van spraakgebrek de s-klanken en z-klanken met een sissend geluid uitspreken door de tong tegen of tussen de voortanden te plaatsen 2) iets al lispelend zeggen 3) zacht of fluisterend spreken; fluisteren 4) iets zacht of fluisterend, of gedempt en minder verstaanbaar zeggen; fluisteren
onduidelijk uitspreken
slissen
woord uit 1812, uitleg bij teksten van E.J. Potgieter (1808 - 1875) ruisen.