[Let op: Spelling en uitleg uit 1890] uit Hebreeuws
leschón hakkódesch = taal des heiligdoms, eigenl.: de Hebreeuwsche taal (zie aldaar); doch deze naam is weleens verkeerdelijk gegeven aan een Joodsche brabbeltaal, bestaande uit een mengsel van Joden-Duits, van den Joodsch-Duitsen tongval, rijkelijk vermengd met ...
Gevonden op
https://www.dbnl.org/tekst/beer004woor01_01/beer004woor01_01_0016.php
Geen exacte overeenkomst gevonden.