de luierik zelfst.naamw. (m.) Afbreekpatroon: lui·e·rik Verbuigingen: luieriken (meerv.) een lui persoon Voorbeeld: 'Luieriken moet ik niet hebben, werken moeten ze!' . 1 definitie
1) Doeniet 2) Luiwammes 1) Iemand die afkerig is van werk 2) Iemand die niets uitvoert 3) Iemand die voor niets deugt 4) Lamstraal 5) Luiaard 6) Luiwammes 7) Luiwammis 8) Nietsdoener 9) Nietsnut 10) Vadsig iemand 11) Vadsig mens 12) Vadsig persoon 13) Werkschuw persoon 
iemand die lui is; lui persoon; luiaard