Spreekwoorden: (1914) Een luistervink, d.w.z. iemand, die iets afluistert of beluistert; eene sedert de middeleeuwen voorkomende benaming, met de bet. van ‘hij of zij die gesprekken afluistert en daarvan misbruik maakt, kwaadstoker, konkelaar’. Vgl. luisteren als vinken of als eene vink (o.a. C. Wildsch. III, ... Gevonden op https://www.encyclo.nl/lokaal/10778