mogen werkw. Uitspraak: [ ˈmoxə(n) ] Afbreekpatroon: mo·gen Vervoegingen: mocht (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gemogen (volt.deelw.) 1) toestemming hebben voor (een bepaald soort gedrag) Voorbeelden: 'Mag ik je pen even lenen?' , 'Van de dokter mag ik geen alcohol meer drinken.' 2) (iemand) aardig vinden ...
1) Aangaan 2) Aardig vinden 3) Behoren 4) Believen 5) Geoorloofd zijn 6) Hebben 7) Het recht hebben 8) Houden van 9) Hulpwerkwoord van modaliteit 10) Iets als wenselijk voor te stellen 11) In staat zijn tot 12) Kunnen 13) Lusten 14) Moeten 15) Nodig zijn 16) Op prijs stellen 17) Permissie 18) Permissie hebben 1) Behoren 2) Believen 3) Kunnen 4) Lusten 5) Lijden 6) Mag 7) Toestaan 8) Velen 9) Vermogen 
toestemming hebben om (toon de herkomst via de etymologiebank)
toestemming hebben vb: ik mag vanavond naar de film Tegenstellingen: dienen moeten zullen
• [modl] toegestaan zijn.
vrijheid hebben te, vermogen
vrijheid hebben te, vermogen