zullen werkw. Uitspraak: [ ˈzʏlə(n) ] Afbreekpatroon: zul·len Vervoegingen: zou (verl.tijd enkelv.) 1) <met dit woord geef je aan dat iets in de toekomst gebeurt> Voorbeeld: 'Er zullen meer mensen komen dan vorig jaar.' Er moet en zal ... (<hiermee geef je aan dat iets niet te vermijden was>) 'We moesten en zouden ...
1) Hulpwerkwoord 2) Behoren 3) Verplicht zijn 4) Willen 5) Moeten 6) Horen 7) Zal 
hulpwerkwoord van de toekomende tijd
hulpwerkwoord van tijd of modaliteit (toon de herkomst via de etymologiebank)
(onovergankelijk werkwoord; zou, heeft gezuld) moeten - gij zult het olieveld van uw naaste niet begeren
verplicht zijn vb: je zult je bord leegeten! Synoniemen: dienen moeten Tegenstelling: mogen
• [auxl] : hulpwerkwoord van de ;Toekomende tijd
hulpwerkwoord van de toekomende tijd