de nozem zelfst.naamw. (m.) Afbreekpatroon: no·zem Verbuigingen: nozems (meerv.) Verbuigingen: nozempje (verkleinwoord) 1) zelfbewuste, stoer geklede, van vetkuif en buikschuiver voorziene branieschopper (uit de jaren vijftig/zestig) 2) onwetende snotneus, groentje 3) iemand met meer spieren dan hersenen... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/nozem