ogen werkw. Uitspraak: [ 'oxə(n) ] Vervoegingen: oogde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geoogd (volt.deelw.) eruitzien als Voorbeeld: 'Het plaatsje oogde uit de verte heel leuk, maar het was nogal saai.' Synoniemen: beogen eruitzien kijken naar kijkers staan Spreekwoorden en zegswijzen • zijn ogen zijn ...
1) Aandachtig kijken 2) Aandachtig kijken naar 3) Bedacht zijn 4) Blikken 5) Doelen op 6) Een mooie indruk maken 7) Er goed uitzien 8) Eruitzien 9) Goed eruitzien 10) Gunstig uitkomen 11) Kijken 12) Kijken naar 13) Kijkers 14) Lijken op 15) Mikken 16) Mooie indruk maken 17) Naar iets streven 18) Onafgebroken naar één punt kijken 1) Beogen 2) Blikken 3) Doelen 4) Eruitzien 5) Kijken 6) Kijkers 7) Mikken 8) Smiezen 9) Staan 10) Streven 11) Tonen 12) Zien 
gezichtsorgaan (toon de herkomst via de etymologiebank)
een bepaald uiterlijk hebben vb: hij oogt nog erg jong Synoniem: eruitzien
aandachtig rondkijken, kijken naar
[Let op: Spelling en uitleg uit 1890] (De schillen vallen hem van de -) uit Hand. IX:18. Saulus' bekeering op den weg naar Damascus. Schillen = schubben. Met volkomen klaarheid zien, wat men vroeger niet bevatten kon, waarbij dus het stoffelijk zien op verstandelijk zien wordt overgebracht.
Knoppen van bijvoorbeeld een druivenplant. Uit een oog groeit in het voorjaar een scheut. Uit een vruchtoog groeit een scheut met bloemknoppen (waaruit zich druiven kunnen ontwikkelen). Na een warm jaar zijn de meeste ogen op het eenjarige hout vruchtogen. Na een koud en nat jaar of een zeer overdadige druivenoogst is het aandeel vruchtogen kleiner...
Gezichtsorgaan.