
1.omgaan, gebeuren Voorbeeld: ‘
'k En weet niet wat er met onze jongen ommegaat’ 2.terugkeren Voorbeeld: ‘
Hij gaf de schotel zand aan de meid terug en in 't ommegaan over 't stenen voetpad, en als hij de deur hard achter de hielen hoorde dichtslaan, stond het besluit vast’
Gevonden op
https://dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0018.php
Geen exacte overeenkomst gevonden.