met de vork opentrekken, uiteenrukken, -rafelen - Voorbeeld: ‘In de hoog blauwe hemel kwamen de wazige dampwolkjes aangezeeuwd in floersen opengevorkt lijk drendels uit een gouden hooischelf’ Gevonden op https://dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0018.php