opladen werkw. Uitspraak: [ ˈɔpladə(n) ] Afbreekpatroon: op·la·den Vervoegingen: laadde op (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft opgeladen (volt.deelw.) voorzien van elektrische spanning Voorbeelden: 'batterijen opnieuw opladen' , 'Na de verloren partij moesten we ons meteen weer opladen voor de volgende ronde.' Synoniemen: laden opl...
1) Batterij volmaken 2) Bevrachten 3) Energie opdoen 4) Handeling op de boerderij 5) Met energie voorzien 6) Opleggen 7) Opnieuw van stroom voorzien 8) Van nieuwe energie voorzien 9) Van stroom voorzien 1) Bevrachten 2) Laden 3) Opleggen 
opnieuw laden met elektriciteit vb: ik heb de accu weer opgeladen
optillen
1> boven de normale hoogte laden, dus dusdanig laden dat men een deklast krijgt. 2> wijze van beladen waarbij voor en achterschip te zwaar beladen wordt, waardoor het middenschip opgedrukt zal worden. Ook overladen genoemd. Sterk opladen zal een blijvende vervorming; de katterug, veroorzaken. Opladen is de actieve vorm. Schepen die opgeladen ...
[slang] slapen
[Bargoens, boeventaal] voeren, bewegen. Hij laadt den sooger op. (Hij bewerkt den man om b.v. aan ’t kaartspel deel te nemen).