overdragen werkw. Uitspraak: [ ˈovərdraxə(n) ] Afbreekpatroon: over·dra·gen Vervoegingen: droeg over (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft overgedragen (volt.deelw.) (bezit, een functie) plechtig aan iemand anders geven Voorbeeld: 'het voorzitterschap overdragen aan je opvolger' Synoniemen: besmetten degraderen delegeren overbrengen ...
1) Afdragen 2) Afgeven 3) Besmetten 4) Betalen 5) Cederen 6) Degraderen 7) Delegeren 8) Doorgeven 9) Endosseren 10) Overbrengen 11) Overdoen 12) Overgeven 13) Overleveren 14) Overlijden 15) Overplaatsen 16) Overschenken 17) Overschrijven 18) Transfereren 19) Verbannen 20) Vermaken 21) Vervreemden 22) Verwijzen 1) Afdragen 2) Afstaan 3) Betalen 4) Brengen 5) Cederen 6) Degraderen 7) Delegeren 8) Doorgeven 9) Doorspelen 10) Endosseren 11) Overbrengen 12) Overdoen 13) Overgeven 14) Overleveren 15) Overlijden 16) Overplaatsen 17) Overschenken 18) Transfereren 19) Transporteren 20) Uitleveren 21) Verbannen 22) Verklikken 
vertalen.
het aan iemand anders (door)geven vb: hij heeft deze ziekte op mij overgedragen
• [ov] in handen van een andere partij geven.
(formeel) delegeren
Een risicomaatregel tegen een bedreiging, waarbij een externe partij de verantwoordelijkheid neemt voor een deel van de financiële impact van de bedreiging (bijv. door middel van een verzekering, of passende clausules in een contract).