de plaag zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ plax ] Verbuigingen: plagen (meerv.) gebeurtenis waar veel mensen veel last van hebben, meestal veroorzaakt door kleine dieren Voorbeelden: 'muizenplaag' , 'sprinkhanenplaag' Synoniemen: epidemie pest zegen (antoniem) Intensiveringen Hoe kun je plaag krachtiger uitdrukken? ware plaag ; 6 d...
1) Beproeving 2) Besmettelijke ziekte 3) Bezoeking 4) Ellende 5) Epidemie 6) Gesel 7) Kruis 8) Kwelling 9) Last 10) Lastig kind 11) Makke 12) Obsessie 13) Onaangenaamheid en last 14) Ongerief 15) Onheil 16) Overlast 17) Pest 18) Pestkop 19) Plaaggeest 20) Ramp 21) Sar 22) Temptatie 23) Torment 24) Verdriet 1) Beproeving 2) Bezoeking 3) Epidemie 4) Euvel 5) Gesel 6) Hinder 7) Jen 8) Kastijding 9) Kwelling 10) Last 11) Marteling 12) Obsessie 13) Onaangenaamheid 14) Onheil 15) Overlast 16) Pest 17) Porment 18) Ramp 19) Sar 20) Straf 21) Teistering 22) Temptatie 23) Terg 24) Torment 25) Tourment 26) Verdriet 
ramp, onheil, iets onaangenaams (toon de herkomst via de etymologiebank)
grote ramp of kwelling vb: we hadden deze zomer een mierenplaag
onheil
Ongeremde vermenigvuldiging van een bepaald soort organisme.
De voortdurende aanwezigheid van ongedierte, vooral in groten getale.
wanneer een bepaald soort organisme veel voorkomt en zich snel voortplant, vormt het een bedreiging voor het voortbestaan van andere soorten.