plannen werkw. Uitspraak: [ ˈplɛnə(n) ] Afbreekpatroon: plan·nen Vervoegingen: plande (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gepland (volt.deelw.) bedenken wanneer iets zal gebeuren Voorbeeld: 'een vakantie plannen in september' Synoniemen: uitstippelen 6 definities...
1) Beramen 2) Een concept maken 3) Een plan maken 4) Een werkschema maken 5) Ontwerpen 6) Organiseren 7) Regelen 8) Roosteren 9) Schema maken 10) Uitstippelen 11) Voorbereiden 12) Werkzaamheden voorbereiden 1) Beramen 2) Ontwerpen 3) Opzetten 4) Programmeren 5) Timen 6) Uitstippelen 7) Voorbereiden 8) Voornemens 
bedenken wanneer iets zal gebeuren Voorbeeld: Maar dit keer had ik alles dus goed gepland.
Onder plannen (spreek uit ‘plennen’) verstaan we: uitgaande van de huidige situatie vaststellen van in de toekomst gewenste resultaten en de daarvoor benodigde activiteiten, mensen en middelen.
overzicht maken van taken: wat, hoe, wanneer, hoe lang en door wie
Het opstellen en vastleggen van een plan.
Georganiseerde en vaak gedetailleerde voorstellen die de strategieën en programma's 's van de te nemen actie beschrijven om iets te gaan uitvoeren