planten werkw. Uitspraak: [ ˈplɑntə(n) ] Afbreekpatroon: plan·ten Vervoegingen: plantte (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geplant (volt.deelw.) (planten en bomen) op een bepaalde plaats in de grond zetten Voorbeeld: 'een appelboom planten' Synoniemen: aankweken aanplant aanplanten beplanting fokken genereren gewas groen in de gron... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/planten
in de grond zetten om te laten groeien vb: %NEISJE% plant de nieuwe struiken in de border Synoniem: poten Tegenstelling: rooien ergens neerzetten vb: hij plantte de stoel pal voor het raam Gevonden op http://www.muiswerk.nl/mowb/?word=planten
• [biologie] taxonomische groep waarvan de meeste leden uit cellulose bestaande celwanden hebben en aan fotosynthese doen. Gevonden op https://nl.wiktionary.org/wiki/planten
organismen waarvan de cellen een celkern hebben en een celwand, meestal met bladgroenkorrels. Er bestaan zowel eencellige (eencellige algen) als meercellige planten. Door bladgroenkorrels doen planten aan fotosynthese. Planten zijn producenten (ze maken voedsel). Gevonden op https://www.goedvoorbereidnaardepabo.nl/app/uploads/2016/12/2015_05-22-Begr