poten werkw. Uitspraak: [ 'potə(n) ] Afbreekpatroon: po·ten Vervoegingen: pootte (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gepoot (volt.deelw.) (planten) op een bepaalde plaats in de grond zetten Voorbeeld: 'aardappels poten' Synoniem: planten Synoniemen: aanplant aardappelen poten beplanting fikken in de grond zetten neerpoten neuken opric...
1) Aanplant 2) Aardappelen planten 3) Beplanting 4) Fikken 5) In de grond steken 6) In de grond steken (van planten) 7) In de grond zetten 8) In de grond zetten van planten 9) Jonge planten uitzetten 10) Landbewerking 11) Neuken 12) Oprichting 13) Plaatsen 14) Plaatsing 15) Planten 16) Stellen 17) Uitzetten 1) Aanplant 2) Beplanten 3) Beplanting 4) Lopers 5) Neerzetten 6) Neuken 7) Oprichting 8) Plaatsen 9) Plaatsing 10) Planten 11) Stekken 12) Stellen 13) Zetting 
een plant in de aarde steken (toon de herkomst via de etymologiebank)
wielrenners hebben het behalve over hun benen ook vaak over hun poten
•ondiep in de aarde stoppen, met name van bollen, wortels, zaden e.d. om deze te laten groeien.
planten in de grond steken
planten in de grond steken