praktiseren werkw. Uitspraak: [ prɑkti'zerə(n) ] Afbreekpatroon: prak·ti·se·ren Vervoegingen: praktiseerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gepraktiseerd (volt.deelw.) in de praktijk toepassen Voorbeelden: 'Onze huisarts praktiseert de reguliere geneeskunde maar daarnaast is hij ook homeopaat.' , 'praktiserend moslim' , 'De scho... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/praktiseren