1.zingen, kwetteren Voorbeeld: ‘Voor 't overige zaten ze (= de vogels) er te pruttelen en te prazelen’ Voorbeeld: ‘Als zij nu weer op hun plaats aan de muur hingen, vielen zij gezamenlijk aan 't fluiten en prazelen dat 't ketterde’ 2.binnenmonds spreken, mompelen, vezelen, babbelen Voorbeeld: ‘En Martje, de orgeldraaier:... Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0019.php