propageren werkw. Uitspraak: [ propa'xerə(n) ] Afbreekpatroon: pro·pa·ge·ren Vervoegingen: propageerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gepropageerd (volt.deelw.) sterk aanraden Voorbeeld: 'Door een gezonde levensstijl te propageren hoopt de overheid de kosten voor de gezondheidszorg niet te veel te laten stijgen.' Synoniemen: ad...
1) Aanprijzen 2) Adverteren 3) Voortplanten 1) Bepleiten 2) Bevorderen 3) Uitbreiden 4) Verspreiden 
zeggen dat iets of iemand goed is vb: de huisarts propageert het gebruik van Becel Synoniemen: aanraden aanbevelen aanprijzen Tegenstellingen: kraken afkraken
Trachten ingang te doen vinden, propaganda maken voor iets