pulseren werkw. Uitspraak: [ pʏl'serə(n) ] Afbreekpatroon: pul·se·ren Vervoegingen: pulseerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gepulseerd (volt.deelw.) 1) kloppen van het hartmedisch Voorbeeld: 'In het suizen van mijn oren hoor ik het pulseren van mijn hart.' 2) regelmatig af -en toenemen van elekt... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/pulseren
1) kloppen 2) een regelmatig wisselende beweging of ritmiek hebben; heen en weer of op en neer golven; ritmisch uitzetten en weer samentrekken 3) periodiek uitzetten en weer inkrimpen 4) regelmatig in sterkte afnemen en toenemen 5) iets met korte stoten doen 6) krachtig, dynamisch, levendig zijn; krachtig ... Gevonden op https://anw.ivdnt.org/article/pulseren