pushen werkw. Uitspraak: [ 'puʃə(n) ] Afbreekpatroon: pu·shen Vervoegingen: pushte (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gepusht (volt.deelw.) 1) iemand flink aansporen om iets te doen Voorbeeld: 'Ik wil best maar niet als jullie me zo pushen.' 2) bij hockey de bal duwend met de stick naar voren stotenspor... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/pushen