representeren werkw. Uitspraak: [ reprezɛn'terə(n) ] Afbreekpatroon: re·pre·sen·te·ren Vervoegingen: representeerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gerepresenteerd (volt.deelw.) iemand of iets vertegenwoordigen of uitbeelden Voorbeelden: 'Politieke partijen die in hun beleid de wil van het volk representeren.' , 'een historisc...
1) Belichamen 2) Gewicht hebben 3) Gewicht hebbend 4) Vertegenwoordigen 5) Zich goed voor doen 1) Belichamen 2) Verbeelden 3) Vertegenwoordigen 4) Vertonen 5) Vervangen 6) Voorstellen 
iemand of iets vertegenwoordigen vb: de minister laat zich representeren door een hoge ambtenaar
In denst zijn van een wetgevend lichaam, meestal door verkiezing, gedelegeerd door personen die onderhevig zijn aan de wetten die worden uitgevoerd door dat lichaam, om hun wensen en belangen te vertegenwoordigen