
prikken, prikkelen, bijten, kriebelen eig.: vallen, afvallen; - Voorbeeld: ‘
Warm, warm! de noense zonne zinderde tussen de witte muren. Kasteele voelde ze nijpen door de lichte hemdsmouwen op zijne armen en riezelen in zijn blote hals’
Gevonden op
https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0020.php
Geen exacte overeenkomst gevonden.