
risjes zelfst.naamw. Afbreekpatroon: ris·jes
. 1 definitie
Gevonden op
https://www.woorden.org/woord/risjes
[Let op: Spelling en uitleg uit 1890] (verbasterd van Hebreeuws risjoes,
risjoet = goddeloosheid, slechtheid), (zie
Roosche), gebruikelijk in de zin van: plaagzucht, kwelzucht, boosaardigheid. In het bizonder voor geloofshaat, verdrukking, kwelling, tegenstand, die de Israëlieten van Christenen vaak te lijde...
Gevonden op
https://www.dbnl.org/tekst/beer004woor01_01/beer004woor01_01_0022.php
(Uit `De sociologische structuur onzer taal - De Jodentaal.`, 1914) (riches) van Hebr. risjoes, risjoet: goddeloosheid, slechtheid), (zie Roosje) gebruikelijk in den zin van: plaagzucht, kwelzucht, boosaardigheid. In het bijzonder voor geloofshaat, verdrukking, kwelling, tegenstand, die de Israëlieten van Christenen te lijden hebben
Gevonden op
https://www.encyclo.nl/lokaal/10740
Geen exacte overeenkomst gevonden.