verwilderd rondkijken, met wijdgeopende ogen rondkijken, rondgluren - Voorbeeld: ‘Mete kwam naast Fonske aan tafel staan (...); 't dacht hem dat ze door hare glimlach zo boos rondglariede’ Gevonden op https://dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0020.php