de roofvogel zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ ˈrofoxəl ] Afbreekpatroon: roof·vo·gel Verbuigingen: roofvogels (meerv.) vogel die andere vogels en zoogdieren eet 5 definities
1) Aasgier 2) Aasvogel 3) Adelaar 4) Arend 5) Arendbuizerd 6) Arendgier 7) Arenduil 8) Avondvalk 9) Baardgier 10) Blauwekiekendief 11) Blauwvoet 12) Boomvalk 13) Bosuil 14) Buizerd 15) Bijenarend 16) Caracara 17) Condor 18) Dwergarend 19) Dwergvalk 20) Edelvalk 21) Ekster 22) Geelkop 23) Geervalk 24) Gier 1) Aasvogel 2) Bijenarend 3) Buizerd 4) Gevleugeld dier 5) Gevleugelde predator 6) Gier 7) Havik 8) Jager in de lucht 9) Jagende vogel 10) Katuil 11) Koning van de lucht 12) Smelleken 13) Valk of buizerd, bijvoorbeeld 14) Vleesetend dier 15) Vleesetende vogel 16) Vliegende carnivoor 17) Vogel die prooien vangt 
vogel die van vlees leeft (toon de herkomst via de etymologiebank)
vogel die leeft van dieren die hij doodt vb: de zeearend is een roofvogel
vogel met een haaksnavel en klauwen met scherpe nagels, die, afhankelijk van de soort, jaagt op levende prooien zoals kleine zoogdieren, andere vogels of vis, of zich voedt met aas
• [dierkunde] een vogel die zijn prooi bejaagt en doodt.
vogel die van vlees leeft