snokken werkw. Uitspraak: [ 'snɔkə(n) ] Afbreekpatroon: snok·ken Vervoegingen: snokte (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gesnokt (volt.deelw.) 1) schokkende of trekkende bewegingen maken Voorbeeld: 'Bij het paardrijden mag je niet te hard snokken aan de teugels.' Synoniem: schokken 2) masturberen Voorbeeld: ... Gevonden op https://woorden.org/woord/snokken
rukken aan iets rukken aan iets iets uit of van een bepaalde plaats rukken met rukken of schokken bewegen iets met rukken of schokken bewegen krachtig en met korte halen trekken aan een sigaret Gevonden op https://anw.ivdnt.org/article/snokken
in het visnet geraken. Wordt ondermeer in de zegenvisserij van zalm gezegd. Ook stoten en lopen genoemd.[Links: Diverse termen inzake de visserij .] Gevonden op https://www.binnenvaarttaal.nl/zoek.php?woord=snokken