de schopstoel zelfst.naamw. (m.) Afbreekpatroon: schop·stoel Verbuigingen: schopstoelen (meerv.) Verbuigingen: schopstoeltje (verkleinwoord) strafwerktuig, waarbij de misdadiger met gebonden handen op een soort van wip geplaatst werd, waardoor hij omhoog geslingerd werd, Voorbeeld: '(...) en vlucht met zijn dochters weg onderzee...' . Spre... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/schopstoel
Spreekwoorden: (1914) Op den schopstoel zitten, d.w.z. niet vast zitten; gezegd van iemand, die geen vaste plaats heeft, die elk ogenblik van zijn post, uit zijne betrekking of zijn huis kan worden verwijderd; syn. van op stootgaren liggen (Harreb. I, 202 a3)). Kiliaen citeert: Schupstoel, sedes qua quis subito expellitur... Gevonden op https://www.encyclo.nl/lokaal/10778