
I Singaporees zelfst.naamw. Uitspraak: [ sɪŋgapo'res ] Afbreekpatroon: Sin·ga·po·rees
iemand met de Singaporese nationaliteit II Singaporees bijv.naamw. Uitspraak: [ sɪŋgapo'res ] Afbreekpatroon: Sin·ga·po·rees
als iets of iemand uit Singapore komt of met Singapore te maken heeft Gevonden op
https://woorden.org/woord/Singaporees

1) Inwoner van Azië 2) Inwoner van singapore 3) Inwoner van Zuidoost-Azië
Gevonden op
https://mijnwoordenboek.nl/puzzelwoordenboek/Singaporees/1

van Singapore; uit Singapore; in Singapore; van de Singaporezen; bij de Singaporezen iemand met de Singaporese nationaliteit; iemand die behoort tot het Singaporese volk; iemand die afkomstig is uit Singapore; inwoner van Singapore; Singaporaan de Sigaporese taal; taal van de Singaporezen behorend tot een taal die in Singapore gesproken wordt; in h...
Gevonden op
https://anw.ivdnt.org/article/Singaporees
Geen exacte overeenkomst gevonden.