slap bijv.naamw. Uitspraak: [ slɑp ] 1) niet gespannen of stijf Voorbeeld: 'Er is geen wind. De vlaggen hangen slap.' Antoniem: stijf 2) zonder lichamelijke kracht Voorbeeld: 'je slap voelen' Synoniem: zwak slap handje (handdruk zonder kracht) de slappe lach hebben (niet meer kunnen ophouden met lachen) 3) 
1) Asthenisch 2) Besluiteloos 3) Bleekjes 4) Bloedeloos 5) Buigzaam 6) Energieloos 7) Fade 8) Flauw 9) Flets 10) Flok 11) Flut 12) Futloos 13) Gammel 14) Inhoudsloos 15) Karakterloos 16) Krachteloos 17) Kwak 18) Laf 19) Laks 20) Lamlendig 21) Landerig 22) Lauw 23) Lax 24) Lenig 25) Lens 26) Leuzig 27) Lichtzinnig 1) Besluiteloos 2) Bleekjes 3) Bloedeloos 4) Bloedeloosheid 5) Buigzaam 6) Energieloos 7) Fade 8) Flaccidus 9) Flauw 10) Flets 11) Flok 12) Futloos 13) Gammel 14) Gebrek aan spanning 15) Halfslachtig 16) Inhoudsloos 17) Jansalieachtig 18) Karakterloos 19) Krachteloos 20) Kwak 21) Laf 22) Lam 23) Lamlendig 
niet strak; laks (toon de herkomst via de etymologiebank)
niet gespannen vb: het touw hangt slap
Syn.: boterachtig Def.: aanduiding van de toestand waarin een grondsoort met kleimineralen en-of humus zich kan bevinden ten vochtopname
niet strak
mager, met een ernstig gebrek aan zuurheid.
echt Nederlandsche handelswoorden (1914):de markt is slap: er is weinig vertier.
Laf