slap bijv.naamw. Uitspraak: [ slɑp ] 1) niet gespannen of stijf Voorbeeld: 'Er is geen wind. De vlaggen hangen slap.' Antoniem: stijf 2) zonder lichamelijke kracht Voorbeeld: 'je slap voelen' Synoniem: zwak slap handje (handdruk zonder kracht) de slappe lach hebben (niet meer kunnen ophouden met lachen) 3) ...
1) Uitgeput 2) Bloedeloosheid 3) Melig 4) Met weinig kracht 5) Halfslachtig 6) Pips 7) Jansalieachtig 8) Gammel 9) Futloos 10) Flaccidus 11) Flauw 12) Flets 13) Flok 14) Besluiteloos 15) Niet vitaal 16) Bleekjes 17) Bloedeloos 18) Sluik 19) Zoetsappig 20) Sloom 21) Slobbig 22) Slobberig 23) Slapjes 
Syn.: boterachtig Def.: aanduiding van de toestand waarin een grondsoort met kleimineralen en-of humus zich kan bevinden ten vochtopname
niet strak
mager, met een ernstig gebrek aan zuurheid.
Laf
niet strak; laks (toon de herkomst via de etymologiebank)
niet gespannen vb: het touw hangt slap
•stevigheid ontberend. •"overdrachtelijk": laf, onmachtig, kordaatheid ontberend (+audio)
flaccidus