I smoor bijv.naamw. 1) smoorverliefd 2) smoordronken II smoor zelfst.naamw. (de) 1) damp, nevel, mist 2) ''de smoor in hebben'': ergens boos over zijn Voorbeeld: 'Hij had daar flink de smoor over in.' . Synoniemen: beschonken hekel smoorverliefd Spreekwoorden en zegswijzen • de Gevonden op https://www.woorden.org/woord/smoor
Spreekwoorden: (1914) De (of het) smoor inhebben d.w.z. het land hebben, de pest inhebben, het zeer slecht naar zijn zin hebben; de uitdr. is te vergelijken met de damp inhebben (zie n<sup>o<-sup>. 404; Gevonden op https://www.encyclo.nl/lokaal/10778