sneeuwen werkw. Uitspraak: [ ˈsnewə(n) ] Afbreekpatroon: sneeu·wen Vervoegingen: sneeuwde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gesneeuwd (volt.deelw.) het uit de lucht komen van sneeuw Voorbeeld: 'Het sneeuwt al een uur.' Synoniemen: sneeuw 4 definities... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/sneeuwen
1.in grote menigte neerkomen (VD I 2) Voorbeeld: ‘Na een tijdeken hoorden ze boven het regelmatig, dokkend gesleep van de zeef op de planken zoldering en de fijne stofjes meel sneeuwden door de gerren, wemelend rond het lampke en vielen op Zeens bedde en op de wijven overal rond’ 2.toestromen, bijeenkomen Voorbeeld: ‘Jong en oud, al... Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0021.php