de snuiter zelfst.naamw. (m.) Afbreekpatroon: snui·ter Verbuigingen: snuiters (meerv.) Verbuigingen: snuitertje (verkleinwoord) 1) zonderling 2) werktuig lijkend op een schaar om de verbrande pit van kaarsen af te knijpen (de kaars te snuiten) . Synoniemen: gabber knakker peer pief poeper prent sinjeur snaak snoesha... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/snuiter
Schaartje voor het afknippen van een kaarslont. Aan een van de messen zit een opvangdoosje, waarin de afgeknipte lont valt. Gevonden op https://www.encyclo.nl/lokaal/10695
Spreekwoorden: (1914) Een (vreemde, rare, brutale) snuiter, d.i. een snoeshaan, een kwibus, een kwant, grappenmaker; een rare snijer (fri. in rare, frjemde snijer); vgl. o.a. Op R. en T. 30: Dat 's 'n eigengereide, brutale snuiter. Wellicht beteekent ‘snuiter’ eig. bedrieger als afleiding van het wkw. snuiten ... Gevonden op https://www.encyclo.nl/lokaal/10778