de gabber zelfst.naamw. (m.) Afbreekpatroon: gab·ber Verbuigingen: gabbers (meerv.) Verbuigingen: gabbertje (verkleinwoord) 1) vriend, maat 2) jongere uit de gabberhousesubcultuur 3) makker . Synoniemen: compagnon gez gezel handlanger kameraad kameraadje kerel kompaan kornuit maat maatje makker pal s...
1) Compagnon 2) Deelgenoot 3) Handlanger 4) Kameraad 5) Kameraadje 6) Kerel 7) Kompaan 8) Kornuit 9) Maat 10) Maatje 11) Makker 12) Pal 13) Snuiter 14) Spitsbroe 15) Vent 16) Vriend 17) Vriendje 1) Compagnon 2) Handlanger 3) Jeugdcultuur 4) Kameraad 5) Kameraad (volkstaal) 6) Kameraadje 7) Kerel 8) Kompaan 9) Kornuit 10) Maat 11) Maatje 12) Makker 13) Pal 14) Spitsbroeder 15) Vent 16) Vriend 17) Vriend (volkstaal) 18) Vriendje 
kameraad, makker; jongere die van bepaalde muziek houdt (toon de herkomst via de etymologiebank)
maatje, vriend
[Let op: Spelling en uitleg uit 1890] of gabbert (Bargoens), medegevangene, kameraad.
jongere die van bepaalde muziek houdt - Jaar van herkomst: 1993 (De Coster 1999 )
Amsterdams woord voor vriend
als in: ‘Maar zoon, dat kan je toch geen muziek noemen? Ik heb voor ‘t eerst met je moeder gedanst op A Whiter Shade of Pale. En dat was dan nog een mooi liedje! Bedenk dus maar eens met wat voor een ongelofelijk klerewijf je zal eindigen als je op deze rotzooi blijft dansen!’